(In)zicht op toezicht door de ACM bij verticale overeenkomsten

De Autoriteit Consument en Markt (ACM) publiceerde op 20 april 2015 het (langverwachte) document “toezicht van de ACM op verticale overeenkomsten”. De publicatie heeft als doel inzicht te geven in de strategie en de prioritering van de ACM.

Verticale overeenkomsten zijn afspraken tussen leveranciers en afnemers. Deze afspraken zien bijvoorbeeld op verkoopvoorwaarden, selectieve distributie, verticale prijsbinding of exclusieve afname. Indien deze afspraken concurrentiebeperkende effecten tot gevolg hebben, kan er sprake zijn van strijd met artikel 6 van de Mededingingswet (Mw) en dus van verboden kartelafspraken.

De bestuursvoorzitter van de ACM, Chris Fonteijn, kondigde in zijn speech op het Congres Ontwikkelingen Mededingingsrecht op 2 oktober 2014 aan dat hoewel verticale overeenkomsten in het verleden weinig prioriteit hadden, een aantal ontwikkelingen aanleiding zijn geweest de strategie te herzien. Deze ‘huidige ontwikkelingen’ doelen voornamelijk op e-tailing (online retailing). De opkomst van AirBnB en Uber of klachten van hoteleigenaren over websites als Booking.com zijn hiervan een goed voorbeeld.

Inzicht in de strategie en visie van ACM kan duidelijkheid verschaffen over welke verticale afspraken wel of niet worden gezien als mededingingsbeperkende afspraken. Hiertoe noemt de publicatie enkele ‘highlights’ in de ervaring van ACM met verticale overeenkomsten, een aantal civiele zaken en verschillende illustratieve scenario’s.

Als highlights worden genoemd de Secon-zaak uit 2000, een publicatie van de NMa over 131 signalen rondom internetverkoop en twee zaken over exclusieve afnameovereenkomsten betreffende de distributie van bier aan horecaondernemer. Opvallend is dat deze ‘highlights’ geen van alle hebben geleid tot boetes, verplichtingen of ander ‘ingrijpen’ door de ACM voor de betrokken ondernemingen.
Vervolgens wordt als voorbeeld van een verticale zaak de Batavus-zaak genoemd, wat op zijn minst opmerkelijk te noemen is. De zaak betreft een onderling afgestemde feitelijke gedraging tussen concurrenten, welke primair dus horizontaal van aard is.

De publicatie benadrukt vooral de mogelijkheid een ‘efficiencyverweer’ te voeren. Het derde lid van artikel 6 Mw. biedt namelijk een uitweg voor mededingingsbeperkende overeenkomsten die door de efficiëntieverbeteringen die ze teweeg brengen wel geoorloofd zijn. Denk hierbij bijvoorbeeld aan prijsadviezen van producenten zodat zij kunnen waarborgen dat de retailers investeren in service naar de consument.

Door de verwijzingen naar het efficiencyverweer en de weinig concrete voorbeelden over verticale overeenkomsten die (per se) als mededingingsbeperkend kunnen worden gezien, lijkt ACM weinig te voelen voor feitelijke aanscherping van het toezicht. Dit lijkt ook een contrast met de houding van andere nationale toezichthouders in de EU waar wel strenger toezicht wordt gehouden op verticale restricties.

Naast algemene informatie over verticale overeenkomsten en wat illustratieve scenario’s, komt er geen echt duidelijke handhavingsstrategie naar voren. Wat zijn nu de concrete stappen die ACM gaat zetten? De publicatie van ACM voegt weinig toe aan wat er al (on)bekend is over verticale restricties. En voor een potentiele klager wordt het een enorme klus.

C.E.L. Bruins